De Ministeries van Economische Zaken (EZ) en Klimaat en Groene Groei (KGG) consulteren het wetsvoorstel ‘jaarverplichting hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de industrie’. Het wetsvoorstel stelt voor om bedrijven vanaf 2026 te verplichten om hernieuwbare waterstof in te zetten. VEMW vindt dit zeer onwenselijk en heeft dit in haar reactie kenbaar gemaakt.
De Europese Hernieuwbare Energierichtlijn (RED III) verplicht elke EU-lidstaat dat tegen 2030 minstens 42% en tegen 2035 minstens 60% van het waterstofverbruik afkomstig moet zijn van RFNBO's (Renewable Fuels of Non-Biological Origin). De Europese Commissie heeft dit bedoeld als een lidstaatverplichting, niet een bedrijfsverplichting. De Europese Commissie herhaalt dit in een eerder gepubliceerd guidance document. Zonder bedrijven het handelingsperspectief te bieden dat nodig is om RFNBO-waterstof in te zetten, ter vervanging van fossiele waterstof, is een verplichting ongewenst.
De stok
In het wetsvoorstel hebben de betrokken ministeries toch voorgesteld de verplichting bij bedrijven te leggen. Zij leggen de verplichting namelijk op installatieniveau. EZ en KGG geven de keuze tussen twee ingroeipaden, ingroeipad A en ingroeipad B. Bij beide ingroeipaden zal de verplichting ingaan in 2026 met 0,2%. Waar de ingroeipaden verschillen is de hoogte van de verplichting in 2030. In de jaren 2027-2029 zal elk jaar het verplichte percentage stijgen. Ingroeipad A verplicht bedrijven 24% RFNBO-waterstof in te zetten in 2030 versus een verplichting van 8% bij ingroeipad B in 2030. Waterstofgebruikers dienen zelf het kostenverschil tussen fossiele en RFNBO-waterstof te bekostigen.
Algemeen directeur VEMW, Hans Grünfeld: “Bij het aantreden van de coalitie stelden PVV, VVD, NSC en BBB dat zij geen nieuwe nationale koppen op Europees beleid wilden. Nederland heeft namelijk al een CO2-heffing boven op het EU ETS. Toch zijn EZ en KGG van plan een verplichting op installatieniveau en dus een bedrijfsverplichting, te implementeren. Dit baat ons zorgen, temeer omdat de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie al zorgwekkend is door de gevolgen van de nationale CO2-heffing, netcongestie en hoge transporttarieven voor elektriciteit. De huidige inschatting maakt RFNBO-waterstof zo’n 4 tot 7 maal zo duur als fossiele waterstof. Daarnaast is er geen zekerheid over de beschikbare volumes RFNBO-waterstof in 2026 en daarna. Er is dus hulp nodig voor bedrijven om de overstap te maken.”
De wortel?
Om de 42% lidstaatverplichting te halen in 2030 zal de overheid de overgebleven 18% (A) of 34% (B) realiseren door een vraagsubsidie beschikbaar te stellen. De vraag is of Nederlandse waterstofverbruikers überhaupt de mogelijkheid hebben het verplichte percentage te halen. Hans Grünfeld vervolgt: “Het huidige wetsvoorstel vindt niet de juiste balans tussen de wortel en de stok. Neem een voorbeeld aan de Inflation Reduction Act in de Verenigde Staten. Deze wet stimuleert investeringen in groene energie door middel van subsidies en belastingverminderingen. Gebruik de wortel om bedrijven te belonen voor het inzetten van groene technologieën die CO2-uitstootreductie realiseren. Om de afname van RFNBO-waterstof in Nederland te stimuleren doet de overheid er beter aan een combinatie van productie- en vraagsubsidies aan te bieden en zo bedrijven te verleiden RFNBO-waterstof te produceren en in te zetten. Zo kunnen Nederlandse waterstofgebruikers een bijdrage leveren aan de lidstaatverplichting.”
Op 12 december diende VEMW haar reactie op het wetsvoorstel in.