PBL schetst somber beeld: klimaatdoel 2030 raakt uit zicht
VEMW: industrie heeft nieuw perspectief nodig voor duurzame investeringen
Jaarlijks houdt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bij hoe Nederland ervoor staat m.b.t. de klimaat- en energiedoelstellingen. In het rapport de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) bekijkt het bureau elk jaar welk effect het bestaande beleid en de nieuwe plannen van de regering hebben op de broeikasgasuitstoot. In 2023 leek het doel van 55 procent voor het eerst in zicht te komen. Nieuwe berekeningen en ramingen in KEV 2024 op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid laten zien dat de kans dat het doel ook gehaald wordt is afgenomen van 15 naar 5 procent.
Klimaat- en Energieverkenning
In haar onderzoek houdt PBL rekening met ontwikkelingen en onzekerheden op het gebied van menselijk gedrag, de economie, de bevolkingsontwikkeling, de brandstof- en CO₂-prijzen, technologie, en het weer om te kunnen komen tot een betrouwbare trendlijn. PBL heeft becijferd dat met het huidige uitgewerkte beleid (‘vastgesteld en voorgenomen’) Nederland op koers ligt voor een broeikasgasemissiereductie van 44 tot 52 procent in 2030 ten opzichte van 1990. Dat is 1 tot 5 procentpunt lager dan de 46 tot 57 procent in de doorrekening van vorig jaar. Doorrekenbare plannen (‘geagendeerd beleid’) voegen netto overigens niet meer dan één procentpunt toe aan de 2024-bandbreedte. Om het 55 procent emissiereductie doel met 50 procent kans te halen is nog 16 Mton extra uitstootreductie in 2030 nodig. Om het doel met een heel erg grote kans (95 procent) te halen is nog 24 Mton extra reductie nodig.
Om het 2030-doel nog te kunnen halen zijn volgens PBL op korte termijn extra maatregelen nodig die direct effect hebben. Bestaande (stimulerings)maatregelen van de afgelopen jaren blijven echter niet allemaal bestaan: de nieuwe regeringsplannen van 2024 draaien een aantal van dit soort maatregelen terug. PBL schat in dat de 2030 doelen met het huidige beleid pas in 2035 gehaald worden, waardoor de tijd korter wordt om het 2050 doel - netto nul uitstoot van broeikasgassen - te halen.
Hernieuwbare energie en besparing
Vorig jaar kwam 17 procent van het energiegebruik uit hernieuwbare bronnen, waarmee het doel van 16 procent in 2023 uit het Energieakkoord (2013) gehaald is. Het Europese doel voor hernieuwbare energie voor Nederland is vorig jaar flink aangescherpt van 27 procent in 2030 tot 39 procent. De nu door PBL geraamde 30 tot 37 procent ligt nog aanzienlijk onder het nieuwe doel. De raming ligt 1 tot 4 procentpunt lager dan vorig jaar door minder wind op zee, minder zonnepanelen, minder warmtepompen en minder energiebesparing.
Het primaire energieverbruik was 2.259 PJ in 2023. Het voor 2030 geraamde finale energieverbruik - inclusief geagendeerd beleid - is in deze KEV 10 tot 24 PJ hoger dan in KEV 2023 (1.566 tot 1.818 PJ). Het verschil is onder andere te verklaren doordat maatwerkafspraken in de industrie zijn vertraagd en minder effect zullen hebben in 2030.
Industrie
In 2023 daalden de broeikasgasemissies door de industrie met 2,6 Mton CO2-equivalenten ten opzichte van 2022 tot 46,6 Mton. De daling komt voor een deel doordat onderhoud aan een van de TSN-hoogovens tot een lagere staalproductie leidde. Het energetisch verbruik van aardolie en aardolieproducten in de industrie is gedaald met 1 procent, en van aardgas met 4 procent.
Naar verwachting van PBL nemen de broeikasgasemissies in de industrie af naar 38,5 [33,3-42,5] Mton CO2-eq. in 2030. De geraamde uitstoot van broeikasgassen door de sector industrie ligt in 2030 circa 56 [51-62] procent lager dan in 1990. De reductie ten opzichte van de huidige emissies komt met name door investeringen in emissiereductieprojecten onder invloed van emissiebeprijzing (ETS1 en nationale CO2-heffing) en de SDE++- subsidie. De kans is minder dan 5 procent dat de industrie-emissies in 2030 op of onder de indicatieve restemissie van 29,1 Mton CO2-eq. uitkomen, op basis van de ontwikkelingen, uitgaande van het vastgestelde en voorgenomen beleid.
In de industrie zijn de groeiverwachtingen voor de productie van groene waterstof (aanzienlijke kostenstijging electrolysers, onzekerheid m.b.t. de vraag) tot en met 2030 omlaag bijgesteld. De nettarieven voor elektriciteit zijn sterk opgelopen. Ook verlopen de maatwerkafspraken met energie-intensieve industriebedrijven minder voorspoedig en is er tot en met 2030 minder tijd om projecten te realiseren. Daarbij komt dat het aardgasverbruik in de industrie op dit moment weer toeneemt nu de energieprijzen niet meer zo hoog zijn dan in de afgelopen twee jaar.
Perspectief creëren
Algemeen directeur Hans Grünfeld van VEMW: “De Klimaat en Energieverkenning 2024 schetst een somber beeld t.a.v. de haalbaarheid van de klimaatdoelen voor onder meer de industrie in 2030. Dat heeft in belangrijke mate te maken met een ontbrekend handelingsperspectief. Bedrijven willen elektrificeren maar kunnen geen aansluiting en transport krijgen vanwege netcongestie, die ook nog wel even aan blijft houden. Voor waterstof is een cruciaal deel van de infrastructuur niet beschikbaar voor 2032 en zijn de kosten vooralsnog zéér hoog. Ook ontbreekt een regelgevend kader dat voldoende zekerheid en duidelijkheid biedt voor investeerders. Voor CCS ontbreekt een effectieve uitrolstrategie. En dan zijn er nog de sterk stijgende netwerkkosten die niet alleen een direct probleem vormen voor de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie, maar ook investeringen in de energie- en industrietransitie belemmeren. De cijfers van PBL zijn niet zozeer veranderd t.o.v. de vorige KEV, maar wel is het nog onwaarschijnlijker dat de 2030 klimaatdoelen worden bereikt. En dat heeft te maken met de werkelijkheid waarin bedrijven opereren. Met de vele onzekerheden kunnen bedrijven geen verantwoorde investeringsbeslissingen nemen. Het kabinet staat nu voor de belangrijke en urgente keuze om een nieuw perspectief te creëren voor de industrie. Het is essentieel om nu alles uit de kast halen om te voorkomen dat de industrietransitie en daarmee ook de verduurzaming van de samenleving tot stilstand komt. Samenwerken met alle betrokkenen, waaronder de verschillende partijen in de energiewaardeketen, is essentieel om ervoor te zorgen dat de industrie haar concurrentiepositie kan behouden en tegelijkertijd haar CO2-doelstellingen kan realiseren.”