Een snellere uitvoering van de bestaande plannen én formulering van aanvullend beleid zijn nodig om het Nederlandse klimaatdoel in 2030 te halen. De in het coalitieakkoord aangekondigde plannen leveren extra reductie op, maar de geraamde emissiedaling in 2030 loopt nog niet in de pas met de aanscherping van de doelstelling van 49 naar 55 procent in 2030 t.o.v. 1990. Dat concludeert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in haar Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2022.
Emissiereductie
Op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid is de geraamde CO2-emissie in 2030 zo'n 39 - 50 procent lager dan in 1990. Dat impliceert een te overbruggen afstand van 5 - 16 procentpunt (12 - 36 Mton) tot het doel van 55 procent. Een deel van de nog niet uitgewerkte plannen (geagendeerd beleid) uit het Coalitieakkoord kan in 2030 voor 5 - 6 Mton extra emissiereductie zorgen. Hieronder vallen maatwerkafspraken met grote uitstoters uit - en productie van groene waterstof in - de industrie, en maatregelen in de gebouwde omgeving.
PBL stelt vast dat een deel van de klimaatplannen nog onvoldoende uitgewerkt is om een effect op emissies concreet te kunnen berekenen. Dit deel van de klimaatplannen zou 10 Mton extra emissiereductie kunnen opleveren. Over verschillende beleidsplannen in de Europese reguleringspakketten (Fit for 55 en REPowerEU) wordt nog onderhandeld door de Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten. Deze plannen scheppen naar verwachting aanvullende opgaven voor de Nederlandse overheid en daaruit voortvloeiend beleid kan op termijn extra emissiereductie opleveren.
Elektriciteitsproductie
PBL gaat er in de KEV 2022 vanuit dat bijna de helft van de geplande 10,7 GW extra wind op zee pas ná 2030 opgeleverd zal worden. In 2030 zal volgens de KEV 85 procent van de elektriciteit hernieuwbaar zijn (+11 procent t.o.v. KEV 2021). Het aandeel hernieuwbare warmte stijgt naar verwachting van 8 naar 14 procent in 2030. PBL heeft in de KEV-raming meegenomen dat netbeheerders de productie van 35 TWh zon en wind op land in 2030 als maximaal haalbaar zien op het huidige elektriciteitsnet. Verschillende plannen voor de elektriciteitssector, zoals nog meer wind op zee, de bouw van nieuwe kerncentrales, subsidie voor CO2-vrije gascentrales en het langer openhouden van de kerncentrale in Borssele, zullen pas na 2030 hun vruchten afwerpen (soms al in de eerste jaren na 2030).
Industrie
Ten opzichte van KEV 2021 is de belangrijkste wijziging in het vastgestelde beleid een verhoging van het subsidieplafond voor CCS naar 8,7 Mton en extra elektrolysevermogen (o.a. onvoorwaardelijke toekenning NGF-project Groenvermogen II). In het voorgenomen beleid is dat een verlaging van dispensatierechten (ca. 4,85 Mton in 2030), verbreding van de energiebesparingsplicht voor ETS-bedrijven en vergunningplichtige bedrijven en extra elektrolysevermogen. In het geagendeerde beleid zit o.m. de stimulering van de productie van hoogwaardige hernieuwbare energiedragers, bindende emissiereductie-afspraken bij grote - industriële - uitstoters, de NIKI-regeling, afschaffen CCS-subsidieplafond SDE++, de REDIII-verplichting en afnameplicht groene waterstof, het openstellen van de ‘raffinageroute’ voor groene waterstof tot 2030, en de CO2-minimumprijs.
PBL verwacht dat de industriële emissie van 53,2 Mton (2021) reduceert tot 41 Mton (2030), met een bandbreedte van 32 - 47 Mton. Als een deel van geagendeerd beleid wordt meegenomen is de band 28 - 43 Mton. De indicatieve restemissie in 2030 is 34,4 - 35,3 Mton.
Het totale energieverbruiksaldo van de industrie fluctueert in de laatste jaren tussen de 1.400 en 1.500 PJ, en dat zal naar inschatting van PBL tot 2030 zo blijven. Het aandeel hiervan dat wordt ingevuld door fossiele brand- en grondstoffen blijft ongeveer gelijk (80 procent). Aardgas droeg in 2021 420 PJ bij, en neemt tot 2030 met ongeveer 20 procent af, vooral door elektrificatie, een afname van warmte-krachtkoppeling (WKK) en een toename van verbranding van restgassen uit olie. De afname hangt wel sterk af van de energieprijzen.
De emissiedaling richting 2030 komt door de introductie van CO2-emissiereducerende technieken, die mede onder invloed van CO2-beprijzing (EU-ETS), de SDE++-subsidie en de CO2-heffing aantrekkelijk worden. De grootste bijdrage wordt geleverd door CCS met 9 [5-11] Mton/jaar, naast elektrificatie (2-4 Mton), energiebesparing (2-3 Mton), en reducties in methaan- (1 Mton) en lachgasuitstoot (0,5 Mton). De uitstoot van de industrie binnen het EU-ETS neemt af van 42,1 Mton (2021) naar 31,7 [23-37] Mton in 2030. De industrie-uitstoot in de sectoren die onder de Effort Sharing Regulation (ESR) vallen, daalt van 11,0 naar 9,2 [8-10] Mton in 2030. De industriële emissies worden gedomineerd door een beperkt aantal bedrijven: de 20 grootste emittenten produceren 80 procent van de emissie. De aard en het tijdstip van de realisatie van emissiereductieprojecten bij deze 20 hebben grote invloed op de precieze emissies in 2030, en juist de afzonderlijke projecten zijn met grote onzekerheden omgeven.
Energiebesparing
Ondanks een verwacht lager energieverbruik in 2030 zal Nederland de twee Europese doelen voor energiebesparing uit de Europese Energie Efficiëntie Richtlijn (EED) in de KEV-raming niet of ternauwernood halen. Tegelijkertijd wordt in het kader van Fit for 55 en REPowerEU in Europa onderhandeld over het verhogen van deze doelen voor energiebesparing.
Onzekerheden
De KEV 2022 wordt uitgebracht in een context met grote onzekerheden. Geopolitieke spanningen (Oekraïne) zorgen voor onrust en schaarste op de energiemarkten. Onduidelijk is hoe lang de ongekend hoge energieprijzen van het afgelopen jaar zullen aanhouden. Cijfers van het CBS en de Emissieregistratie tonen dat de Nederlandse broeikasgasemissie in de eerste helft van dit jaar onder invloed van de hoge energieprijzen en een zacht en zonnig voorjaar 9 Mton lager lag dan in 2021. Door de hoge gasprijzen gebruiken de chemische industrie en raffinage fors minder aardgas en hebben diverse bedrijven energie-intensieve installaties deels of volledig stilgelegd. Ongeveer de helft van de 4 Mton hogere emissiereductie in de KEV 2022 - vergeleken met KEV 2021 - is toe te schrijven aan de hogere energieprijzen.
Algemeen directeur Hans Grünfeld van VEMW: "De KEV 2022 laat zien dat de industrie de emissiereductie voortvarend ter hand neemt in lijn met de doelstellingen van het Klimaattakkoord. Het is nu zaak voortvarend vanuit de verhoogde doelstellingen van de regering en de Europese Commissie realistisch verder te gaan met de uitvoering van de emissiereductie opgave."