Minister Wiebes presenteert blauwdruk wind op zee en systeemintegratie
VEMW bezorgd over vertraagde besluitvorming
De routekaart Windenergie op Zee 2030 geeft een blauwdruk hoe en waar nieuwe windparken in de periode tot en met 2030 worden gebouwd. De Noordzee Energie Outlook (NEO) geeft een wetenschappelijk onderbouwd overzicht van de mogelijkheden en randvoorwaarden voor de verduurzaming vanaf de Noordzee na 2030. Voor de verdere groei van windenergie op zee, de consequenties daarvan voor het nationale energiesysteem en de mogelijkheden voor systeemintegratie met waterstof. DNVGL heeft het rapport opgesteld in opdracht van het ministerie van EZK. Het kabinet laat besluitvorming over aan haar opvolger, tot grote zorg van VEMW.
Wind op Zee
In 2030 zal naar verwachting circa 70 procent van ons huidige elektriciteitsverbruik uit wind- en zonne-energie komen, waarvan meer dan de helft wordt geproduceerd door windparken op zee. In de Noordzee Energy Outlook concludeert DNVGL dat de Noordzee vanwege haar potentieel voor windenergie en CO2-opslag ook onmisbaar is om de volledige decabonisering van de energievoorziening in 2050 te halen. Windenergie op zee zal hiervoor na 2030 significant moeten doorgroeien, en daarvoor moet dan wel aan de juiste randvoorwaarden worden voldaan.
Systeemintegratie
Een belangrijke randvoorwaarde voor de doorgroei van windenergie op zee na 2030 is dat de geproduceerde elektriciteit op een goede manier in het energiesysteem wordt geïntegreerd. Dat vraagt om voldoende en tijdig beschikbare fysieke infrastructuur, zoals kabels en elektriciteitsnetten met een ruimtelijke voorbereiding van windparken, aanlanding en de infrastructuur op land. Op 9 december 2020 start daartoe het project Verkenning Aanlanding Windenergie op Zee 2030 – 2040 (VAWOZ).
Dit project vormt de verbinding tussen het programma Noordzee 2022 – 2027 en het Programma Energie Hoofdstructuur dat zich richt op de ruimtelijke planning voor de energiehoofdstructuur op land. Nieuwe gebieden voor windenergie op zee worden (in lijn met de afspraken uit het Noordzeeakkoord) aangewezen na een zorgvuldige afweging van alle belangen op de Noordzee in het Programma Noordzee 2022 – 2027. Vast onderdeel van deze afweging is het uitvoeren van een milieueffectrapportage (PlanMER) en het meenemen van de resultaten uit het Windenergie op Zee Ecologisch Programma (WOZEP).
Vraagsturing
De Noordzee Energy Outlook stelt verder dat de markt alleen bereid zal zijn tot doorlopende en opgeschaalde investeringen als er sprake is van een gezonde en stabiele businesscase voor duurzame energieproducenten. Concreet betekent dit dat er meer zicht moet zijn op de ontwikkeling van de vraag naar hernieuwbare elektriciteit en groene waterstof en dat deze vraag tijdig moet toenemen. Een aanzienlijk deel van de verwachte vraagtoename komt door elektrificatie van de industrie. Het Europese emissiehandelssysteem (het ETS), de CO2-minimumprijs en het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI), zijn initiatieven die de industrie moeten aanzetten tot investeringen in verduurzaming.
Algemeen directeur Hans Grünfeld van VEMW: “het is evident dat elektrificatie een van de belangrijkste oplossingsrichtingen is om de energievraag van de industrie te verduurzamen. Om die behoefte maximaal te kunnen benutten is een forse uitbreiding van duurzame elektriciteitsproductie nodig, waarbij wind op zee het meeste haalbare en doelmatige potentieel lijkt te bieden. Naar wij begrijpen zal de uitrol van nieuwe windparken, het aanbod, worden geüpdatet om hierop aan te sluiten. Het is ook verstandig dat in de plannen de mogelijkheden van een doelmatige systeemintegratie worden onderzocht. Immers, naast elektronen zijn ook in de toekomst koolstofarme moleculen (waterstof) nodig. Een routekaart Elektrificatie (technologie outlook) moet begin 2021 meer inzicht geven in de vraag naar groene elektriciteit door de industrie. VEMW is bij dit proces nauw betrokken, waarbij voor ons de kernvraag is hoe het grote vraagpotentieel, dat nu nog niet of onvoldoende bediend wordt, verzilverd kan worden, met naast infrastructuur en productie een goed werkend en aansluitend instrumentarium (SDE++) voor CO2-reductie in de industrie. Wij hebben zorgen over het feit dat het kabinet nu zelf geen beslissing neemt, maar die bij het volgende kabinet legt, terwijl de afspraken van het klimaatakkoord gewoon doorlopen.”