Aanscherping voorschriften emissies grote stookinstallaties
Europese regels scherpen Activiteitenbesluit Milieubeheer aan
Op 14 juni 2019 treedt een gewijzigd Activiteitenbesluit Milieubeheer in werking. Daarin worden de voorschriften voor emissies van grote stookinstallaties (≥ 50 MW) aangescherpt, in lijn met het Europese Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 tot vaststelling van de best beschikbare technieken, op grond van Richtlijn 2010/75/EU voor industriële emissies. De voorschriften gelden voor grootschalige energieopwekking en afval- en procesgasverbranding in energiecentrales, de staalindustrie en de chemie.
Aanscherping
De in 2017 aangepaste Europese regels worden met de wijziging van het Activiteitenbesluit omgezet in nationale regelgeving, en vinden hun uitwerking in vergunningen die worden verstrekt voor emittenten. De basis is een bronaanpak door toepassing van technisch en economisch haalbare milieutechnologie (BBT: best beschikbare technieken). Die technieken zijn gebaseerd op de in de praktijk best presterende installaties en vormen de referentie voor de ca. 3400 grote stookinstallaties in de EU-28, waarvan de meeste aardgas en procesgassen verbranden. De emissie eisen voor – in Nederland ongeveer 200 - grote stookinstallaties met een vermogen van 50 MW of meer, worden aangescherpt voor de uitstoot van stikstofdioxiden, zwaveldioxide en stof. De regeling kent nieuwe eisen voor onder meer kwik, zoutzuur en waterstoffluoride.
Maatwerk
Maatwerk is volgens de regeling mogelijk voor installaties die technisch afwijken, bijvoorbeeld door een ander ontwerp, andere technieken of toepassing van afwijkende brandstoffen. Voor oudere gasturbines zijn soms alleen iets soepeler emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden haalbaar. Dat is terug te zien in de maatwerkruimte via de vergunning voor de NOx-emissiegrenswaarde. Ook voor bestaande installaties die procesgassen als brandstof gebruiken is soms alleen een wat hogere emissie haalbaar. Maatwerk is niet bedoeld voor het opnieuw maken van een BBT-afweging, omdat die al gemaakt is bij het vaststellen van de BBT-conclusies.
Ongewijzigde voorschriften
De voorschriften voor stookinstallaties met minder dan 500 bedrijfsuren per jaar – back-up installaties - blijft ongewijzigd. Het bevoegd gezag kan de huidige eis van 50 mg NOx/m3 handhaven in plaats van de aanscherping naar 35 mg NOx/m3. Ook de monitoringvoorschriften voor zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide (CO) en totaal stof blijven in grote lijnen hetzelfde. Het gebruik van de minder belastende voorspellende meetsystemen (PEMS) blijft toegestaan, de monitoring van CO bij gasvormige brandstoffen blijft verplicht en er blijven beperkingen gelden voor bepaling van het zwavelgehalte in de brandstof als alternatief voor emissiemetingen. Voor stookinstallaties van 50 tot 100 MWth blijft de periodieke meting in plaats van continue meting toegestaan.